NEVER NEVERS AGAIN

 

Op terugreis van zuid Frankrijk naderden we de stad Nevers. Er viel langs de invalsweg niet naast de vele verwijzingen naar de heilige Bernadette en het klooster St. Gildare te kijken. Het zette ons ertoe aan om halt te houden en het te bezoeken. Niet uit geloofsovertuiging maar uit nieuwsgierigheid naar dat meisje in de glazen kist en uit interesse in het historische gebouw.

We verlieten echter het klooster met gemengde gevoelens over dat wonderlijk bewaarde dode meisje. Ikzelf vond de aanblik ervan iets kitscherigs en ook luguber hebben.

Of  Bernadette er voor iets tussen zat betwijfel ik, maar het luguberste deel van de dag zat er nog aan te komen. Een magisch-sinister-‘realistisch’ verhaal. Het begon nochtans heel romantisch.

We besloten in de streek te blijven en reden westwaarts naar een bebost gebied buiten de stad.   In een rustige dreef vonden we een geschikt plaatsje. Er hing een weldoende rust, en de langzaam ondergaande zomerzon die door het bladerdak scheen maakte het plaatje compleet.

Na het avondmaal maakten we nog een wandeling in de omgeving. Samen met de honden onder de hoge bomen zonder iemand tegen te komen, met rondom een concert van wel honderd vogels.

We wandelden met links van ons een lange, eeuwenoude, hoge tuinmuur waarin halfweg een opening van ongeveer een meter breed. Bij het voorbijgaan keek ik onbewust een fractie van een seconde in die opening. In een oogopslag overzag ik een grote, prachtige tuin met in het midden een landhuis met terras, waarop een jong koppel zat. Niettegenstaande ze ons vanachter de hoge muur onmogelijk hadden kunnen zien komen, wenkten ze ons in die korte tijdspanne om naderbij te komen. Er liep een akelige rilling over mijn rug. Iets zei mij er niet op in te gaan. We wandelden gewoon door. Mijn vrouw had blijkbaar niets opgemerkt, en ik besloot te zwijgen. De verdere wandeling hebben we geen woord meer tegen elkaar gezegd. Een ondefinieerbare angst had zich van mij meester gemaakt. Ik kon er geen reden voor vinden, maar het voelde duivels aan. Wat daar gebeurd was, was toch in het geheel  niet angstwekkend. Normaal gaan wij tijdens het reizen altijd in op uitnodigingen tot contact. Maar niet deze keer.

Niet daar. Bij het terugwandelen keek ik naar rechts, enigszins benieuwd terug in opening. De tuin, het huis met terras, maar geen mensen meer.

De rest van de avond verliep erg stil, wat geforceerd. Het leek alsof we elk apart in gedachten verzonken waren. Ik kreeg het duistere, benauwde gevoel niet van mij afgeschud. Op een be-paald tijdstip moeten we gaan slapen zijn, maar ik  hield daar ’s anderendaags geen enkele herinnering aan over, hoe of om hoe laat dat was gebeurd .

Mijn nacht was een foltering. Mijn geest bleef in de ban van wat ik had ervaren. Zelfs tijdens de weinige ogenblikken dat ik indutte was dat in waaktoestand. Het woog op mijn schouders als een enge, gevaarlijke last. Een soort donkere nachtmerrie die ik beleefde tussen slaap en wakker zijn. Ik moest mij uit alle macht verzetten om niet op de roep in te gaan om naar die plaats en de twee individuen terug te keren. Toen ik ’s ochtends uit bed kwam was het alsof al mijn energie uit mijn lichaam was gezogen. Al mijn spieren deden pijn als was ik geradbraakt.

Tijdens het ontbijt merkte ik dat Rita ook niet in haar gewone doen was. Ik overwoog om iets te vertellen over mijn ervaring, maar besloot dat het beter was mijn mond te houden. “Ik denk dat we best meteen kunnen opbreken en verder rijden” stelde ik wat onhandig voor. “Ja, laten we dat maar zo vlug mogelijk doen” antwoordde Rita. En we keken mekaar vragend en veelbetekenend aan.

Ze zei een horrornacht te hebben beleefd. “Maar daar heb ik niets van gemerkt of gehoord” zei ik.

Ze vertelde dat alles begonnen was tijdens onze wandeling, toen ze door de opening in de muur keek en zag hoe het koppel ons wenkte. In de mening dat ik dat niet had opgemerkt besloot ze er het zwijgen toe te doen, waardoor ze in zichzelf keerde en de sfeer van vreselijke gevoelens op haar eentje verwerkte. Haar nacht was hels geweest. Nachtmerries en donkere gedachten. Ze was onpasselijk geworden en had midden in de nacht de camper moeten verlaten met hevige buikkrampen en braakneigingen gevolgd door diarree.

Ze had met moeite kunnen weerstaan aan de geestelijke drang om naar die twee personen terug te keren. Steeds maar die roep ‘Kom terug!.’  Enkel door de honden dicht bij haar te houden en zich op hen te focussen kon ze zich van die dwanggedachte afhouden. We hadden een identieke gewaarwording ervaren, los van elkaar. En onze nachten als op grote afstand van mekaar en alleen beleefd. Ik stond aan de grond genageld. Wat hadden we in godsnaam meegemaakt en hoe was dat te verklaren?

We laadden alles in en vertrokken. Weg van dit voor ons negatieve oord.

Tot drie jaar na het voorval werd ik af en toe nog door nachtmerries geplaagd met identieke nare gevoelens, en de roep om terug te gaan. Even overwoog ik om terug te gaan. Wat Rita mij ten zeerste afraadde. Want dergelijke negatieve ervaringen, hoe ongelooflijk ook, laat men best achter zich. Daar moet men niet op focussen, geen confrontatie mee aangaan. En hoe gek het ook klinkt, wij keren ook nooit meer terug naar Nevers…never again!

 

 

Als je te lang in de afgrond kijkt

dan kijkt de afgrond om den duur in jou

 

 

 

Friedrich Nietzsche

Duitse filosoof – bioloog

1844 – 1900